Draaiboek agogie:
Zelfvertrouwen: positief zelfwaardegevoel
Kleine ballade < Hans Andreus
Ik loop maar in mijzelf,
verzonken met mijzelf.
De wegen zijn van glas,
de hemel is van ijzer.
Ik weet niet wie ik ben,
ik weet niet wie ik was.
Ik loop alleen maar,
men wordt nooit van iets
iets wijzer.
Er hangt een mist van licht,
ik loop met mijn gezicht,
mijn kleren en mijn huid,
het leven in en uit.
Soms wou ik … < Dorien Holemans (12-jaar)
Soms wou ik … dat ik perfect was
en dat ik het middelpunt kon
bereiken
in dat groepje meisjes uit mijn
klas.
Dan wou ik dat ik anders was.
Soms wou ik … dat ik knap was
en dat ik het middelpunt kon
bereiken
in dat groepje meisjes uit mijn
klas.
Dan wou ik dat ik één van hen was.
Soms wou ik … dat ik aan het dromen
was,
alles vergeten…
en in mijn dromen het middelpunt
ben
in dat groepje meisjes uit mijn
klas.
Dan zou ik willen dat dat
werkelijkheid was.
Wat is zelfvertrouwen?
Je
wordt niet met zelfvertrouwen geboren, je moet het ontwikkelen; het evolueert
voortdurend. Het ontwikkelt zich of wordt afgeremd door de manier waarop
mensen, die voor jou belangrijk zijn, je behandelen en door de manier waarop je
jezelf behandelt. De grootte van je zelfvertrouwen is bepalend voor je
functioneren en je relaties met andere mensen.
Zelfvertrouwen is onlosmakelijk
verbonden met het zelfbeeld. Werken aan het zelfvertrouwen is een must als we jongeren willen helpen
bij de ontplooiing tot zichzelf. Zelfvertrouwen is iets dat je kunt
ontwikkelen. Het is niet een kwestie van geluk of pech hebben. Je wordt er niet
mee geboren.
1)
De kruk met 3 poten:
Je kunt
je het begrip zelfvertrouwen voorstellen als een kruk met drie poten (Leefsleutels: Eerste jaar
Thema 2: Vertrouwen in jezelf):
Zelfvertrouwen
= de kruk met 3 poten
1.
POOT 1 Wat kan ik goed?
à het gevoel dat je iets
kan en dat je jezelf aanvaardt.
2.
POOT 2 Wat vinden anderen goed van me?
à het gevoel dat anderen
je waarderen en aanvaarden.
3.
POOT 3 Voor welke dingen ben ik verantwoordelijk? à het gevoel dat je verantwoordelijkheid
kan dragen en nemen. à EVENWICHT!!!
Voorbeelden:
1.
Ik kan hard lopen, ik kan een
appeltaart bakken, ik kan mijn fiets repareren.
2.
Ze zeggen van me dat ik aardig,
vriendelijk, geduldig, grappig ben.
3.
Ik ruim mijn eigen kamer op, ik besteed
vrij mijn zakgeld, ik geef de hond elke dag te eten.
Als één van de poten van de kruk breekt, wankelt het zelfvertrouwen. Het
kan hersteld worden, net zoals de afgebroken poot van een kruk. Als je maar
weet wat er ontbreekt.
Ø
Zelfvertrouwen houdt in dat je je
mogelijkheden en grenzen kent.
Ø
Zelfvertrouwen is iets heel
anders dan hoogmoed of verwaandheid.
Ø
Zelfvertrouwen beïnvloedt je
gedrag en je relatie met andere mensen.
Wie
zelfvertrouwen heeft, voelt zich goed in zijn vel.
Het hangt er ook van af hoe
andere mensen je behandelen. Zegt iemand anders dat je iets goed kunt? Dat hij
of zij je aardig vindt? Altijd leuk om
te horen!
Dit alles draagt bij
tot de zelfperceptie (hoe je jezelf ziet, hoe je wil zijn en hoe je denkt dat
de anderen jouw zien.) dat op zijn beurt een belangrijke factor is in het
opbouwen, hebben en afbrokkelen van je zelfvertrouwen.
2) Zelfvertrouwen tijdens de adolescentie:
Het gevoel UNIEK te zijn, wordt
constant in twijfel getrokken doordat jongeren nu eenmaal hard zijn voor
elkaar. Alles wordt bekritiseerd, van innerlijk tot uiterlijk en elke reden is
goed genoeg om een klein detail uit te vergroten. Daardoor creëren ze zelf hun
eigen twijfels.
Je
zelfbeeld is negatief, als… |
Je
zelfbeeld is positief, als… |
·
je je mogelijkheden
onderschat ·
jezelf niet vertrouwt. ·
je ervan uit gaat dat
anderen je niet mogen. ·
je veel twijfelt en je
ervan uit gaat dat de dingen die je graag zou willen, toch niet lukken. ·
iets je goed afgaat en je
dan denkt gewoon geluk te hebben gehad. ·
iets mislukt en je de
schuld meteen bij jezelf legt. |
·
je een positieve kijk op
jezelf hebt. ·
Je jezelf doelen stelt en
ervan uit gaat dat je ze wel zult halen. ·
Je een succeservaring
hebt en je dat meteen aan je harde werk toeschrijft. |
Het is dus belangrijk om aandacht
te besteden aan wat er goed gaat en om van eventuele mislukkingen te leren.
Een negatief zelfbeeld correspondeert dus met
weinig of geen zelfvertrouwen en een geringe
weerbaarheid.
Mensen met een positief zelfbeeld stralen
daarentegen zelfvertrouwen uit en zijn dan ook minder kwetsbaar.
Met een
zelfbeeld word je niet geboren. Het wordt stukje bij beetje opgebouwd door de
contacten met de mensen om je heen.
3) Zelfvertrouwen op school, in de klas en
ver daarbuiten:
Leerlingen vertoeven max. 36 uren per week
achter de schoolbanken. Op verschillende gebieden
wordt er veel van hen verwacht. Aan de ene kant zijn het de ouders die de lat
hoog leggen en verwachten dat hun kind zowel goed is in rekenen als in taal,
als in aardrijkskunde als in … . Eigenlijk moet hun kind gewoonweg goed scoren.
Vooral met het oog op de toekomst. In veel gevallen om niet ten onder te doen
aan de vrienden en familie!
Aan de andere kant
verwacht de school van hen dat ze goed studeren (en dus hoge cijfers halen),
zich zelf ontplooien op sociaal vlak, … en daarnaast moeten ze ook vaak lang
hun best doen voordat ze ergens zichtbaar resultaat boeken. Leerlingen die
slecht leren of
niet voldoende, worden als lastig en lui beschouwd. Vandaag de dag worden ze
beoordeeld en beloond op basis van hun prestaties en niet zozeer op hun inzet.
Als gevolg hiervan voelen ze zich niet goed in hun vel. Ze kunnen niet
meer op een normale manier functioneren in de klas en ver daarbuiten. Ze willen wel, maar het lukt niet altijd.
Volgende probleemsituaties kunnen aan de grond liggen van het gebrek
aan zelfvertrouwen:
-
overgewicht / ondergewicht
-
pesten
-
thuissituatie: ziekte ouders, scheiding, familieproblemen, overlijden,
sociaal achtergesteld, …
Leerlingen nemen problemen van thuis mee naar school.
Eén op zestien < Shel Silvestein
Natuurkunde is niks voor mij
En van Muziek snap ik geen fluit,
Geschiedenis gaat mij voorbij
En met Scheikunde schei ik uit.
Techniek beheers ik voor geen moer
En Wiskunde is niet in tel.
Ook Frans zeg ik het liefst
bonjour
En Aardrijkskunde is een hel.
Latijn is enkel ouwe koek,
Aan Kunstbeschouwing heb ik lak,
En Maatschappijleer is geen vak.
Bio is bepaald niet boeiend,
Handelskennis is een kwelling,
Gymnastiek is te vermoeiend,
Maar wel ben ik goed in Spelling!
4) Ernstige gevolgen:
Het
gebrek aan zelfvertrouwen kan lijden tot faalangst; letterlijk: bang zijn om te falen, te mislukken. Dit
treedt op als men een prestatie moet leveren die kan mislukken en het wordt
vaak versterkt door de ideeën hoe anderen over je denken en je beoordelen.
Faalangst heeft te maken met hoe je
over jezelf denkt, met wat je moet
doen en hoe de omgeving daarop
reageert.
Faalangst
is niet altijd te merken omdat het vooral draait rond de gedachten en gevoelens van ‘het slachtoffer’. Ze worden vaak overmand door de eigen ‘onzinnige en
absolute gedachten. (bv. ik mag niet falen of fouten maken, falen is
verschrikkelijk! Iedereen zal zich nu van mij afkeren.)
Ze
hebben geen positief beeld van zichzelf
en denken dat iedereen negatief over hen denkt. Toch zijn er waarneembare
gedragingen die herkenbaar zijn zoals rustig en teruggetrokken gedrag, nerveus
en onrustig gedrag, opvallend en clownesk gedrag, dichtklappen bij een vraag,
overdreven lang studeren, negatieve uitspraken over zichzelf, onefficiënt en
chaotisch werken tijdens overhoringen en toetsen enz. …
5) Zelfvertrouwen ontwikkelt tijdens de
opvoeding:
Het
opvoeden van kinderen tot gelukkige zelfstandige mensen is de belangrijkste en
moeilijkste opdracht die de opvoeders moeten volbrengen.
Aansporing
is hierbij heel belangrijk; zonder die opbeurende commentaar, zou een kind het
al snel opgeven.
Enerzijds
blokkeren slechte cijfers, maar anderzijds voelen veel kinderen zich juist
aangespoord door cijfers, omdat ze willen weten waar ze staan in de
klasgemeenschap (competitie). Complimentjes moeten daarom gedifferentieerd
gegeven worden.
Waarom moeten wij, als school, werken aan zelfvertrouwen bij
jongeren?
Als
een kind te veel kritiek krijgt, onvoldoende serieus genomen wordt en/of weinig
of geen succeservaringen kent, moet het kind na verloop van tijd wel aan
zichzelf gaan twijfelen. Dit is een natuurwet. Ieder kind is onzeker te maken
en ieder kind kan men met zelfvertrouwen laten opgroeien. Het is helemaal
afhankelijk van de benadering.
Iedereen die te lang met te weinig respect benaderd en behandeld wordt, gaat
aan zichzelf twijfelen. Kinderen moeten geaccepteerd worden door hun omgeving,
vooral hun ouders en vrienden, zoals ze zijn en men moet niet proberen het te
vormen naar je eigen ideeën. Alleen als kinderen zeker zijn van die liefde,
kunnen ze zeker zijn van zichzelf. Een kind wil ook het gevoel hebben dat naar
zijn eigen overtuigende argumenten geluisterd wordt en dat die serieus genomen
worden.
Problemen met het zelfvertrouwen geven ook problemen voor het
onderwijs; zowel op menselijk vlak (het is moeilijk om lijdzaam toe te kijken
als een kind/jongere zich slecht in zijn vel voelt) als op onderwijs vlak. Het
zelfvertrouwen heeft dus een rechtstreekse invloed op ontwikkeling van de
leerling als een totale persoon. Om deze ontwikkeling zo volledig en breed
mogelijk te helpen plaatsvinden heeft het ministerie hier vakgebonden en
vakoverschrijdende eindtermen voor opgesteld.(*) Doordat de leerling zich niet
goed in zijn vel voelt kan er niet voldaan worden aan een of meerdere van deze
eindtermen en VOET (vooral sociale vaardigheden komen in het gedrang!)
(*) http://www.ond.vlaanderen.be/dvo/secundair/1stegraad/index.htm
Waarom moeten we er nu aan werken?
Dit probleem stelt zich op verschillende vlakken en komt ook steeds meer en meer voor in onze school; het wordt tijd dat de oorzaken even uitgespit worden en orde op zaken wordt gesteld i.v.m. wie wat wanneer doet, zodat we deze leerlingen zo efficiënt mogelijk kunnen begeleiden.
Aanpak van het ontluikende probleem in onze school
1)
Structureel
– organisatorisch:
-
Wie?
In onze school kunnen de lln. elk jaar gedurende het eerste
trimester een persoonlijke vertrouwensleerkracht kiezen. En dus is het de taak
van onze leerkrachten dat als ze merken dat een leerling problemen heeft (van
welke aard dan ook)ze dit moeten melden aan die persoonlijke
vertrouwensleerkracht van die leerling (een lijst met alle vertrouwensleerkrachten
zal ter beschikking liggen op het secretariaat).Vervolgens kan die daar verder
gehoor aan geven en de oorzaak van het probleem proberen te achterhalen.
In het geval van een gebrek aan zelfvertrouwen is het belangrijk
dat elke leerkracht verdere
stappen onderneemt om dit gebrek te minimaliseren en te compenseren door
volgende praktische tips toe te passen. (zie werkvormen.)
Naar mate de ernst van de zaak (oorzaak in het bijzonder) is het
aangewezen om een 3de persoon in te lichten en verder stappen te
ondernemen zoals naar het CLB stappen om een verdere behandeling en een
eventuele assertiviteitstraining.
-
Wat?
IK (de leerkracht die
iets opmerkt):
Als je opmerkt dat een leerling een probleem heeft dan bekijk je
eerst de lijst met vertrouwensleerkrachten die ter inzage op het secretariaat
bewaard ligt. Vervolgens spreek je de vertrouwensleerkracht in kwestie aan over
de bevindingen.
VERTROUWENSLEERKRACHT:
Je probeert via een grondige observatie van en een gesprek(je) met
deze leerling te achterhalen wat er nu precies aan de hand is. Dit alles
verloopt via een hulpverleningsgesprek (zie cursus agogische vaardigheden)
In geval van een probleem met het zelfvertrouwen spreek je je
collega’s terug aan met een duidelijke ‘uiteenzetting’ van de feiten (oorzaak,
gevoelens van de leerling, …)
ELKE LEERKRACHT DIE
BETROKKEN IS BIJ DEZE LEERLING:
Samen proberen jullie om enkele kleine didactische aanpassingen in
te voeren om dit euvel van de baan te helpen. (zie werkvormen) Elke leerkracht
moet in het achterhoofd houden dat
positief benaderen nooit genoeg of voldoende kan gebeuren. Elke stap
heeft zijn waarde en is dus belangrijk!
-
Hoe?
Dit
alles moet gebeuren onder 4 ogen in een klaslokaal dat niet al te ver van het
lokaal is waar de leerling zich op dat moment bevindt. (Een te lange stille
wandeling is hiervoor niet bevorderlijk) (Eventueel gevolgd door een
verwijzingsgesprek als de oorzaak van het euvel te
ernstig is)
-
Wanneer?
Het
tijdstip waarop dit gesprek moet doorgaan, mag de vertrouwensleerkracht
zelf beslissen eventueel in samenspraak met de leerling in kwestie. (Onder de
middag, na school, voor school, …)
2)
Werkvormen
Een
leerkracht is niet alleen een onderwijzer in wiskunde, taal, geschiedenis e.d.,
…
Een
leerkracht is ook een opvoeder en
rolmodel. Het is de taak van een leerkracht om leerlingen, naast het laten
verwerven van kennis en vaardigheden van de verschillende vakken sociale competentie en attitudes bij te brengen.
Zoals eerder vermeld, moet je een goed rolmodel zijn t.a.v. de leerlingen zowel
in de klas, de schoolomgeving en daarbuiten. Vertoon gedrag dat overeenkomt met
de waarden en normen die u (en de
school) nastreeft.
Niemand
mag vloeken, elkaar treiteren of slaan, je moet delen met elkaar en niet teveel
gericht zijn op eigen belang, wees beleefd en steun elkaar. Dit zijn enkele doelen die je als leerkracht je
leerlingen wil bijbrengen.
Leerlingen
zijn unieke wezens die nood hebben aan een houvast en aan bevestiging.
Wanneer
leerlingen niet geleerd hebben om verdraagzaam te zijn en aandacht te hebben
voor iedereen, kan dit leiden tot pesterijen, uitsluiting uit de groep enz., …
met negatieve gedachten en eenzame
traantjes als gevolg.
Als
leerkracht kunnen we jongeren ondersteunen in hun groei naar meer
zelfvertrouwen.
Je
moet je leerlingen leren omgaan met
teleurstellingen en problemen, de invloed van de buitenwereld en invloed van de
groep. Want klassfeer, het belang van de sociale en emotionele ontwikkeling van
elke leerling en veiligheid en zorg staan voorop.
De leerlingen stimuleren, empatisch luisteren, de leerling zoveel mogelijk wijzen op wat hij/zij goed kan, aandacht geven, de leerling aanspreken op zijn/haar gedrag en niet op zijn/haar persoon, … zijn enkele voorbeelden die leerlingen meer zelfvertrouwen geven.
Je
kan ook je lessen aanpassen aan de behoeften en interesses van de leerlingen.
Het is van uiterst belang de leerlingen taken en toetsen te geven die ze
aankunnen. Differentiatie is hierbij een
must. Betrek ze in de les met voorbeelden en situaties die ze meemaken,
laat ze mee beslissen over lesonderwerpen en afspraken, ….
Het belangrijkste is dat je de leerling voldoende positief
benaderd; zowel op een impliciete als een expliciete manier.
1) Impliciet:
-
op een toets te benadrukken wat al wel goed was i.p.v. wat
nog niet.
-
differentiatie naar moeilijkheidsgraad, tijd, …
-
tijdens de les al enkele keren positief reageren bij de kleinste zaken
-
voorbereidingstijd geven bij de vragen die je stelt
(eventueel schriftelijk) zodat iedereen een kans krijgt om correct te kunnen
antwoorden.
-
…
2)
Expliciet:
- assertiviteitstraining.
- leefsleutelactiviteiten (energizers)
- Bv een les over pesten waar het onderwerp zelfvertrouwen wordt
aangehaald
(Voor enkele volledig uitgewerkte voorbeelden zie bijlage)
Documentatie
|
Bronnen: |
1. |
|
2. |
|
3. |
Gedichten: * De dichter is een tovenaar, Jan
Van Coillie, uitgeverij Averbode, uitgave 2000 * cursus Godsdienst 3de
middelbaar (1999 - 2000) * eigen werk |
4. |
|
5. |
|
6. |
|
7. |
|
8. |
|
9. |
|
Sites:
- http://www.opvoedingstelefoon.be/start.php?pagina=artikels
-
http://www.ond.vlaanderen.be/dvo/secundair/1stegraad/index.htm
Bijlagen
1)
Leefsleutels
Leefsleutels
ontwikkelt programma's die jongeren
kansen bieden tot zelfontplooiing, organiseert hiervoor vormingen en
begeleidt scholen en leerkrachten bij de implementatie.
Het
leefsleutelprogramma is in de eerste plaats een preventieprogramma dat zich
richt tot jongeren tussen 12 en 14 jaar. Het heeft drie grote doelstellingen:
·
het trainen van sociale vaardigheden
·
het verbeteren van relaties
·
de promotie van een gezonde levensstijl
Het
thema ‘Vertrouwen in jezelf’ is uitgewerkt in 7 lessen. Dit thema toont de
leerlingen aan zich goed te voelen door ze de verantwoordelijkheid te geven
iets te doen voor anderen of iets te doen dat ze goed kunnen.
·
Praktische lessen: (zie leefsleutels)
Les 1: Weten waar je goed in bent
Doelen:
·
De lln. kunnen goede eigenschappen en karaktertrekken van zichzelf
omschrijven.
·
De lln. kunnen enkele persoonlijke prestaties opnoemen.
·
De lln. kunnen aantonen hoe een succeservaring het zelfvertrouwen
versterkt en tonen waardering voor de eigen prestaties en die van anderen.
Les 2: Goed gedaan
Doelen:
·
De lln. geven aan welke eigenschappen, talenten en vaardigheden ze
bewonderen in anderen.
·
De lln. zeggen elkaar wat ze bij elkaar waarderen.
·
De lln. ervaren dat het geven en ontvangen van waardering invloed heeft
op het zelfvertrouwen.
Les 3: Kapitein op je eigen schip
Doelen:
·
De lln. begrijpen het begrip ‘verantwoordelijkheid’
·
De lln. benoemen waarvoor ze wel of net niet verantwoordelijk zijn.
·
De lln. weten wat de mogelijkheden en beperkingen zijn van hun
verantwoordelijkheid en zien in dat ouder worden meer verantwoordelijkheden met
zich meebrengt.
·
De lln. werken samen.
·
De lln. evalueren de gemaakte afspraken uit het begin van het schooljaar
en maken indien nodig nieuwe afspraken.
Les 4: Mijn kruk met 3 poten
Doelen:
·
De lln. benoemen de poten van de kruk en leggen het beeld uit.
·
De lln. tonen met een voorbeeld aan dat het ontbreken van een poot het
zelfvertrouwen kan doen wankelen.
Les 5: Wat houdt je tegen?
Doelen:
·
De lln. leggen het verband tussen groeiend zelfvertrouwen en zichzelf
onderschatten of overschatten.
·
De lln. moedigen medeleerlingen en zichzelf aan doorpositieve gedachten
over een situatie te bedenken.
Les 6: Help, ik heb stress!
Doelen:
·
De lln. omschrijven het begrip ‘stress’ en noemen verschillende uitingen
van stress op.
·
De lln. leggen uit hoe ze de mate waarin ze stress ervaren, kunnen
beïnvloeden.
·
De lln. ervaren het aandeel van zelfvertrouwen in het omgaan met stress.
Les 7: Evaluatie
Doelen:
·
De lln. bespreken het observatieblad, ingevuld door de vakleerkrachten.
·
De lln. trekken hun conclusies uit de resultaten van de
observatiebladen.
·
De lln. bespreken en evalueren
de afspraken gemaakt tijdens de beginlessen.
·
De lln. steken in hun ‘rugzak’ de dingen die ze leerden en meenemen uit
dit thema.
2) Artikels
De eerste lijn: de leerkrachten wijzen de weg
http://pdf.klasse.be/KVL/KVL145/del_2004.pdf
Angst voor het oordeel
Leerlingen presteren onder de dreiging van het oordeel op school ondermaats en lopen een achterstand op. Hierdoor krijgen ze het moeilijker dan hun leeftijdgenoten zonder angst. Er is een wisselwerking tussen angst en presteren. Voor de enen is de druk van een uitdaging een aansporing tot perfectie. Voor de anderen is dat een signaal om te vluchten. Ze voelen zich al bij voorbaat mislukt. Deze negatieve invloed groeit met de tijd.
Ouders geven faalangst door aan hun kinderen. Zowat 15% van de totale bevolking lijdt onder faalangst. De betrokkenen wijzen in de helft van de gevallen hun moeder aan als faalangstig en in een kwart hun vader. Ouders zijn vooral bezorgd om wat er gebeurt als hun kind op school faalt en geen diploma behaalt of een trap lager moet zakken.
Bang van de school
In onze prestatiemaatschappij komt faalangst op bij het begin van elke schoolfase, vooral in het eerste leerjaar van de grote school. Recent onderzoek van Herman Brutsaert (RUG) in 1993 bij 3000 zesdejaars basisonderwijs in honderd scholen van verschillende netten geeft voor het eerst (opvallende!) cijfers voor Vlaanderen.
Van de zesdeklassers voelt 40% zich 's morgens zenuwachtig om naar school te gaan, ook als er geen toetsen zijn (33% soms, 7% heel vaak). In de klas voelt meer dan de helft zich gespannen (48% soms, 7% heel vaak). Voor een toets is zowat iedereen zenuwachtig: 56% soms en 31% heel vaak.
Van specifieke faalangst heeft één op de vijf heel vaak last. Zij weten bij een toets dingen niet meer die ze voordien goed kenden, 70% heeft dat soms en slechts 10% zegt dat nooit aan de hand te hebben. Meer dan 40% van de zesdeklassers is zodanig zenuwachtig dat ze helemaal niet meer kunnen studeren (35% soms, 7% heel vaak).
Hartkloppingen
In het secundair onderwijs neemt faalangst nog toe. Van de Vlaamse 12- tot 15-jarigen ervaren 40 tot 70% angst als ze hun naam horen afroepen, naar het bord moeten komen of proefwerken moeten maken. Ze hebben dan last van hartkloppingen en spanning. Ze willen zelfs wegkruipen. Sociaal pedagoog Ard Nieuwenbroek zegt dat in het secundair onderwijs minstens één leerling op de zeven sterk onder zijn niveau presteert door irreële faalangst.
Volgens onderzoek van Eric Depreeuw (KUL) zou het faalangstniveau in het technisch onderwijs hoger liggen dan in het algemeen vormend. Van de hogeschool- of universiteitsstudenten heeft bijna 20% ernstige problemen met faalangst.
Iedere leerkracht heeft te maken met
faalangstige leerlingen in zijn klas. Als hij ze niet tijdig herkent en erkent
dreigt hun schoolloopbaan te mislukken. Leraars kunnen vaak zonder dat ze het
weten faalangst stimuleren of wegnemen. Therapie en medicatie voor de
leerlingen net voor het examen helpen niet echt. Faalangst moet al in het begin
van het schooljaar worden aangepakt. Speciale trainingen leren de leerlingen nu
omgaan met faalangst. Bij 80% van de extreem faalangstigen ontstaat daardoor
een blijvende verbetering. Maar er helemaal van genezen is uitzonderlijk. De
angst voor het oordeel blijft veel leerlingen verlammen.
Een
blik in de keuken
De positieve modellen
«Als Klasse een schriftelijke Cursus Zelfverdediging was, dan zou het me verduidelijken hoe ik zelfvertrouwen kan vinden om empathisch te zijn en geduldig assertief te worden», vertelt Bavo Wouters (rechts, redacteur Klasse voor Jongeren). Hij is onderwijzer en werkt sinds dit schooljaar voor de jongereneditie van Klasse. Hij volgt er Jan Van den Bossche op, die onder andere via de Koning Boudewijnstichting al veel ervaring had met leerlingenparticipatie. Daar wil Klasse voor Jongeren immers toe bijdragen: dat de leerlingen goed geïnformeerd zijn over opvoeding en onderwijs, dat ze uitgedaagd worden om hun verantwoordelijkheid te nemen, dat ze een extra stimulans krijgen voor meer inzet, inzicht en engagement.
«Een goede leerlingenraad kan daarvoor een begin zijn, maar participatie gaat veel verder», zegt Veerle Devos (links, eindredacteur Klasse voor Jongeren). «We willen de jongeren veel positieve modellen tonen van inzet, betrokkenheid, openheid, tolerantie enz. Door de horizontale verbanden met de publicaties voor ouders en leerkrachten, leren we leerlingen ook hun deel van het werk opnemen. Niet alle problemen kunnen op de rug van de ouders, de leerkrachten of de maatschappij worden geschoven. Eerlijke communicatie is het sleutelwoord. Dat is niet altijd gemakkelijk, maar betrokkenheid is nog altijd de beste preventie. Betrokken leerlingen haken op elk vlak minder snel af.» Op de foto ontbreekt voorlopig een derde kop, die van de redactiesecretaris die Leen Mortier komt vervangen. Op zijn bureau belanden o.a. de vele reacties van de jongeren zelf. Klasse voor Jongeren is bedoeld voor de leerlingen tweede en derde graad secundair onderwijs. Scholen die het blad wensen, kunnen er zich voor inschrijven. 85 procent van de scholen doet mee, goed voor een maandelijkse oplage van 212.000 exemplaren. «Na de storm die bij het verschijnen opstak, zijn er alleen maar scholen bijgekomen», zegt Veerle. «Veel scholen vinden het een creatieve ondersteuning en werken heel actief met het blad, ook in TSO en BSO. We houden ook sterk rekening met de feedback die we krijgen. Zo willen de jongeren wel verrast en uitgedaagd worden, maar ze vragen ook houvast en structuur in het blad. We maken het trouwens samen met een twintigkoppige jongerenredactie uit heel het land. Met die Rendiergroep proberen we een bijzonder gewei-gevoel te creëren. Dat begint vruchten af te werpen.»
3) Enquête
welbevinden
Beste,
Wij
vinden het belangrijk te weten hoe jij je voelt op onze school. Daarom deze
enquête.
Omcirkel wat voor jou past. Bij
“omdat” mag je (het moet niet) de reden schrijven waarom je je zo voelt.
Hoe
voel ik me?
Op
school |
heel
goed 4 |
Goed 15 |
minder
goed 2 |
slecht |
Omdat:
In de
refter |
heel
goed 4 |
Goed 10 |
minder
goed 2 |
slecht |
Omdat:
5 niet – in-eters
Op de
speelplaats |
heel
goed 8 |
Goed 12 |
minder
goed 1 |
slecht |
Omdat:
Bij
mijn klasgenoten |
heel
goed 10 |
Goed 10 |
minder
goed 1 |
slecht |
Omdat:
In de
lessen |
heel
goed 1 |
Goed
15 |
minder
goed 5 |
slecht |
Omdat:
Op
weg naar school |
heel
goed 4 |
Goed 14 |
minder
goed 1 |
Slecht 2 |
Omdat:
Thuis |
heel
goed 8 |
Goed 11 |
minder
goed 2 |
slecht |
Omdat:
Zet een
kruisje als je akkoord gaat met de volgende uitspraken:
Ik
voel me aanvaard |
21 |
Ik
voel me uitgesloten |
|
Mijn
mening telt |
21 |
Niemand
luistert naar mij |
|
Iedereen
hoort erbij |
17 |
Er
zijn kliekjes |
4 |
We
maken plezier |
19 |
Er
wordt gepest |
2 |
|
|
Ik
word gepest |
|
Ik
kan goed mee |
21 |
Het
gaat te vlug |
|
Het
is boeiend |
19 |
Het
is saai |
2 |
We
werken mee |
18 |
We
letten niet goed op |
3 |
De
sfeer is aangenaam in de les |
19 |
Er is
teveel lawaai |
2 |
De
leerkrachten vallen mee |
18 |
Ik
heb het moeilijk met sommige leerkrachten |
3 |
Ik
ken de school regels |
18 |
Ik
ken de schoolregels niet goed |
3 |
Ik
weet bij wie ik terecht kan |
Ja |
Nee |
Als ik me ziek voel op
school |
20 |
1 |
Als ik problemen heb met een vak |
19 |
2 |
Als ik persoonlijke problemen heb |
18 |
3 |
Als ik me niet goed voel in de klasgroep |
17 |
4 |
Vul aan
(mag maar moet niet):
Ik heb
het moeilijk met:
Omcirkel:
Ik wil
graag praten met:
Titularis vakleerkracht leerlingenbegeleider CLB 1 niemand 20
4) eigen
praktijkvoorbeelden
¬
Les Nederlands: Toets zn.
9) Onderlijn alle zn. in volgend gedicht.(niet in de titel)
Een dichter Johanna Kruit
Een dichter is een tovenaar:
hij tovert woorden bij elkaar
die zo tezamen komen
als beelden doen in dromen.
Een dichter is een taalatleet
die alle woorden die hij weet
zo aan elkaar kan rijgen
dat jij ervan gaat zwijgen.
Een dichter is een
virtuoos:
van elke bloem maakt hij een roos
zijn woorden staan te dringen
om maar te mogen zingen.
Een dichter is een vreemd persoon.
Maar verder is hij heel gewoon. 11 /15
Knap je hebt alle zelfstandige naamwoorden gevonden!!
Let wel op: Een = lidwoord.
¬ Les Frans: werkblaadjes i.v.m. gezondheid.
Doorheen de inleiding van de les leren de leerlingen elkaar beter kennen a.h.v. persoonlijke vraagjes over gezondheid, sportbezigheden en eetgewoonten. Hierna wordt door de leerkracht ook verder ingegaan op de inbreng van de leerlingen.
¬ Les Engels:
A. werkblaadjes i.v.m. vakantiebezigheden en
filmvoorkeur.
De les wordt opgebouwd vanuit de zomeractiviteiten van de leerlingen; Iedereen komt aan beurt en vertelt over wat hij/zij het liefst doet tijdens de zomer. Hun zelfvertrouwen wordt opgewekt, omdat ieder een deeltje inbrengt bij de les en het gevoel krijgt dat hij/zij ook beluisterd wordt.
B.
contractwerk op de meervouden.
Er
zijn ‘moetjes’ en ‘magjes’ die de leerlingen elk op hun tempo kunnen en mogen
maken. Er wordt een datum afgesproken om de oefeningen in te leveren.
¬ Les Geschiedenis: zelfstandig werk over de feodaliteit.
De leerlingen werken volledig zelfstandig aan een opdracht die bij de aanvang van de les gegeven wordt. Ze worden uitgedaagd om zelf als trouwe ridders van Karel De Grote meer te ontdekken over zijn leven en zijn rijk. In de werkblaadjes staan alle materialen aangegeven die ter beschikking staan om hen te helpen. In de eerste plaats moeten ze beroep doen op elkaar en pas als ze er samen niet uitkomen, mogen ze raad vragen aan de leerkracht.