Positieve groepsvorming: inleiding
Groepsvorming … groepen van mensen. Deze komen
vaak op een negatieve manier in het nieuws. Bendevorming, drugsgebruik,
criminaliteit en ga zo maar door. Al snel ontstaat daardoor een beeld dat je
problemen voorkomt wanneer je groepsvorming tegengaat. Dat groepsvorming bij
jongeren ook positieve effecten heeft, hoor je bijna niet of toch veel te
weinig. Dat is heel jammer.
Jongeren
staan nochtans voor een ingewikkelde opdracht: opgroeien in de samenleving én
daarin succesvol zijn. In de huidige maatschappij is de steun en informatie die
je uit je persoonlijk netwerk haalt voor een groot deel bepalend voor je
maatschappelijk of persoonlijk succes. Misschien levert het een stageplaats op,
werk, of gewoonweg informatie die je helpt de juiste keuzes te maken. Het is
dus van belang dat jongeren een sociaal netwerk opbouwen, onderhouden en
(leren) benutten en dat niet alleen scholen, maar ook ouders zich daarvan
bewust zijn. Dat ook ouders toelaten dat jongeren deel uit maken van een groep.
Wat
verstaan wij onder positieve groepsvorming? Jongeren kunnen veel leren van een
groep. Ze leren hun mening zeggen, samenwerken met andere mensen, respect
hebben voor de andere groepsleden, …
Het is voor jongeren belangrijk dat ze zich thuis voelen in een groep.
Dat ze weten dat ze ergens terecht kunnen met hun vragen en problemen. Ze
moeten zich gesteund voelen door heel de groep. Het is trouwens in die groep
dat ze zeven uur per dag op de schoolbanken zitten. Het kan dus maar beter goed
gaan. Bovendien is je goed voelen heel belangrijk om goed te kunnen
functioneren binnen de klas. Wie zich niet goed voelt kan ook niet goed leren,
met alle gevolgen van dien. Daarom is het belangrijk dat er op scholen gewerkt
wordt aan positieve groepsvorming binnen de klas. Wij zien positieve
groepsvorming eerder als een affectief doel: leren van met door elkaar, zich
goed voelen, geborgenheid, respect, een hechte groep vormen. Scholen kunnen ook
bewust omgaan met het indelen van groepen leerlingen. Als ze groepen goed
indelen, worden problemen voorkomen en worden leerlingen sociaal gevormd.
Scholen kunnen jongeren met verschillende achtergronden bij elkaar in een klas
of werkgroep plaatsen. Ze kunnen ontmoetingsmomenten organiseren, zoals een
sportdag, wedstrijden, … In hun
didactiek kunnen leerkrachten meer aandacht schenken aan
samenwerkingsvaardigheden. Leerlingen leren dan goed omgaan met elkaar en
elkaars talenten gebruiken. Dat zorgt voor een goede sfeer in de klas.
In
deze taak gaan wij op zoek hoe een school kan werken aan positieve
groepsvorming. Wij zijn dan ook van mening dat heel de school daaraan moet
meewerken. Je kan niet van een klas verwachten dat ze een goede groep vormen,
als de leerkrachten onderling en de directie dat niet zijn. Leerlingen moeten
toch ergens een goed voorbeeld voor ogen hebben. Op die manier is de kans
groter dat de inzet van de leerlingen groter zal zijn. Daarom situeert deze
taak zich op het ganse schoolgebeuren. De aanpak van positieve groepsvorming
begint op schoolniveau en gaat dan over op leerkrachtniveau, om ten slotte te
eindigen bij het klasniveau.
Voor wij de aanpak van positieve groepsvorming
beginnen te situeren op het ganse schoolgebeuren, willen we eerst even aandacht
schenken aan een recent onderzoek dat er gevoerd is in Nederland. Dat onderzoek
gebeurde in opdracht van de Onderwijsraad en onderzocht ‘de sociale vorming en
netwerken’ binnen het onderwijs. Omdat wij het belangrijk vinden wat leerlingen
zelf vinden van groepsvorming, geven we hier de onderzoeksresultaten weer. Dit
onderzoek heeft ons doen beseffen dat groepsvorming in de klas alleen, niet
voldoende is. (onderzoek: zie bijlage)
Waarom bekijken we positieve
groepsvorming op dit niveau?
Om tot positieve groepsvorming in de klas te komen, moet in eerste instantie de school hieraan meewerken. De school wordt gezien als één geheel, als een instituut. De school kan aan positieve groepsvorming binnen de klas werken op drie vlakken:
Op welke manieren
kan je op schoolniveau aan positieve groepsvorming werken?
Over héél de school:
Een doorsnee middelbare school bestaat gemiddeld uit zo’n 800 – 1100 leerlingen. Voor een school is dit niet altijd even gemakkelijk om met de ganse school aan positieve groepsvorming te werken. Toch wordt in de meeste scholen een 2 – 3 keer per jaar gewerkt aan positieve groepsvorming met de ganse school. Iedere school werkt dit individueel uit. Hieronder volgen een aantal voorbeelden die verschillende scholen reeds toepassen:
1. Voor welk goed doel houd je deze mondiale dagen?
2. Hoeveel dagen gaan we voor deze mondiale dagen voorzien?
3. In welke periode van het schooljaar houden we mondiale dagen?
4. Hoe gaan we tijdens deze mondiale dagen werken rond dat goede doel?
5. Hoe gaan we deze dagen indelen zodat de leerlingen in functie van het goede doel werken en/of meer over het land/organisatie in kwestie te weten komen?
6. Welke werkvormen hanteren we? (workshops, spelvormen, ontdekkingstochten, stellingenspel ... .)
7. Leiden de leerkrachten de groepjes of mensen van buitenaf die iets met de organisatie of met het goede doel te maken hebben gehad?
8. Wanneer er mensen van buitenaf worden ingeschakeld: Wie contacteren? Hoe lang op voorhand moeten deze mensen ‘gereserveerd’ worden? ... .
Dit zijn de belangrijkste vragen die het leerkrachtenteam en de directie zich zeker moeten afvragen bij het organiseren van mondiale dagen.
Dit zijn allemaal vragen waar het een school rekening mee moet houden wanneer zij een sponsortocht willen realiseren.
Per graad:
Een middelbare school is ingedeeld in drie graden, nl:
Per graad wordt er in verschillende scholen ook aan positieve groepsvorming gewerkt. Hieronder volgen een aantal voorbeelden die verschillende scholen reeds toepassen:
Ook hier moet het leerkrachtenteam dat zich met dit project bezig houdt goed voorbereiden en deze vragen zeker op voorhand stellen?
Er worden maximum 2 begeleidende leerkrachten voorzien. Wanneer de groep echt te klein is, wordt er maar 1 begeleidende leerkracht van de school voorzien. Zij zorgt ervoor dat de leerlingen goed voorbereid vertrekken naar het scholierenparlement. Dit vergt van haar en de leerlingen afspraken en samenkomsten op school. Zowel de begeleidende leerkracht(en) als de leerlingen van de derde graad rekenen op elkaar.
Per jaar:
Een school probeert ook binnen ieder jaar te werken aan positieve groepsvorming. Dit is gemakkelijker te realiseren dan het werken aan positieve groepsvorming binnen één graad en met de ganse school. Hieronder volgen een aantal voorbeelden die verschillende scholen reeds toepassen:
1. Gedurende deze reis komen leerlingen nauw met elkaar in contact. Ze slapen samen op één kamer, zitten lang in de bus, komen in dezelfde groepjes terecht tijdens het gidsen, ... . De leerlingen leren elkaar hierdoor beter kennen want ze zijn de hele tijd samen en praten over de reis, over hun leefwereld, ... met elkaar.
2. Als klas kan je hier sterker uitkomen, maar ook als jaar. Als je met het hele jaar naar dezelfde bestemming gaat, trek je niet de hele tijd met dezelfde medeleerlingen op, maar ook met leerlingen van een andere klas.
3. De leerlingen worden wel begeleid door de leerkrachten, maar krijgen ook regelmatig vrije tijd waar ze enkele musea, beelden, ... kunnen gaan bezoeken. Op deze manier leren de leerlingen dat niet iedereen altijd even geïnteresseerd is in hetzelfde. Hierdoor moeten ze in groep overleggen wat ze wel en wat ze niet gaan bezoeken. Dit betekent dat de leerlingen water bij de wijn moeten doen. Via deze weg komen ze er als groep ook sterker uit want ze nemen niet alles wat ze zelf willen, maar ze geven ook toe! Dit vraagt héél wat van een groep.
4. In groep nemen ze ook een verantwoordelijkheid op doordat iemand van de groep verantwoordelijk is voor het opstaan, niet te laat komen na het eten, de sleutel van het hotel binnenbrengen, ... . Ook hier moeten de leerlingen samenwerken.
Je merkt dat de leerlingen onrechtstreeks echt wel aan positieve groepsvorming werken.
1. Een kennismakingsweek betekent eerst en vooral alle leerlingen van het eerste middelbaar ‘WELKOM’ heten in de school en dit natuurlijk op de eerste schooldag! De directeur verwelkomt de leerlingen samen met de klastitularissen. Als school zorg je ervoor dat er bijvoorbeeld een spandoek hangt met ‘WELKOM’ op. Hierdoor krijgen de nieuwe leerlingen een geruster en veiliger gevoel.
2. Na de verwelkoming worden de klassen ingedeeld. De leerlingen gaan mee met de klastitularissen. De titularissen maken kennis met de leerlingen en verwelkomt deze ook meteen.
Vanaf hier verloopt de positieve groepsvorming op klasniveau.
Dit zijn enkele voorbeelden die je als school kan toepassen binnen iedere indeling die we gemaakt hebben. Deze voorbeelden worden reeds met succes in scholen toegepast. De condities voor dit succes zijn:
Waarom bekijken we positieve
groepsvorming op dit niveau?
Groepsvorming op leerkrachtniveau kunnen we verder opdelen:
1. Vanuit de relatie die er tussen de leerkrachten en directie onderling is.
2. Vanuit de relatie die de leerkracht heeft met de leerlingen (klas).
Op welke manieren
kan je op leerkrachtniveau aan positieve groepsvorming werken?
Vanuit de relatie die er tussen de leerkrachten en de
directie onderling is:
Het is belangrijk dat het ganse schoolteam het goede voorbeeld aan de leerlingen geeft. Met het ganse schoolteam wordt er de directie, alle leerkrachten, onderhoudspersoneel, secretariaat, ... bedoeld. Leerlingen merken het op wanneer het ganse schoolteam als één groep naar voor komt en gedurende een heel schooljaar goed met elkaar samenwerkt. Voor leerlingen is het helemaal niet aangenaam om een leerkracht het klaslokaal te zien binnenkomen die een hele les dik tegen zijn zin lesgeeft omdat hij onder andere toezicht heeft gekregen op de dag dat hij absoluut niet wilde. Het is ook niet aangenaam dat een leerkracht tijdens een les roddelt over een andere leerkracht in het bijzijn van andere leerlingen. Dit zijn nu maar een aantal situaties waardoor leerlingen automatisch zullen opmerken dat het schoolteam niet zo goed functioneert en bestaat er een kans dat zij dit als voorbeeld zullen overnemen waardoor zij dit misschien in eigen klas ook gaan toepassen.
Hoe kan je eraan werken dat de leerkrachten een beter
team vormen?
Je kan hieraan werken door bijvoorbeeld een teambuilding voor de leerkrachten en de directie te organiseren, een sportdag die begeleid wordt door de leerkrachten lichamelijke opvoeding, een keertje te gaan eten, ... maar je kan dit evengoed ook realiseren door als directie en collega van ... een luisterend oor te zijn voor andere leerkrachten, leerkrachten die elkaar raad geven, ... .
Wat organiseren leerkrachten als groep voor de school?
Wanneer het leerkrachtenteam op school een hecht team vormt, dan organiseren zij het één en het ander voor de school:
Vanuit de relatie die de leerkracht heeft met de
leerlingen:
De leerkracht stelt zelf het goede voorbeeld aan de leerlingen. De leerkracht is iemand die niemand in de klas uitsluit. Het is dus niet de bedoeling dat de leerkracht leerlingen gaat voortrekken omdat die toevallig beter in zijn vak zijn, leerlingen die goed luisteren, meewerken, ... . Iedere leerling zou in de klas bij iedere leerkracht gelijk voor de wet moeten zijn. In praktijk merken we echter dat dit niet altijd gebeurt. Wanneer de leerkracht wel leerlingen uitsluit, doet hij mee aan een vorm van discriminatie waardoor het voor de leerlingen een stuk makkelijker wordt om die ene leerling er ook te gaan uitkiezen als slachtoffer. Hierdoor kan het gebeuren dat pesten gemakkelijker op gang wordt gezet.
Verder hoort een leerkracht neutraal te blijven. Hij dringt zijn mening niet zomaar op en probeert de leerlingen een kritische blik mee te geven op de maatschappij. Dit alles zonder het opdringen van zijn meningen. Wanneer hij dit wel doet, bestaat er steeds een kans dat leerlingen die mening gaan overnemen en dit verkeerd gaan gebruiken. Bijvoorbeeld: Een leerkracht stemt op ‘het Vlaams Belang’ omdat hij de buitenlanders liever niet in België ziet verschijnen. Wanneer de leerkracht dit in een klas zegt, bestaat er steeds de kans dat leerlingen dit overnemen en eruit concluderen dat alle Marokkanen en Turken uit België moeten. Het gevaar bestaat er steeds in dat de leerlingen dan Marokkaanse of Turkse leerlingen gaan pesten. Dit is dus zeker niet groepsbevorderend.
Tenslotte moet de leerkracht ook contact hebben met de leerlingen. Hiermee wordt bedoeld dat de leerkracht luistert naar datgene wat er bij de leerlingen leeft, datgene wat er op hun maag ligt. Wanneer hij hiervoor open staat, creëer je veel sneller een open klas omdat je voor alle onderwerpen openstaat. Hierdoor gaan de leerlingen veel sneller zeggen wanneer ze zich niet goed voelen in de klas. Door een open klas te creëren, ga je bij de leerlingen ook een open mentaliteit verkrijgen waardoor zij zich automatisch ook veel sneller zullen openstellen voor anderen. Dit werkt groepsbevorderend.
Welke werkvormen kan een leerkracht gebruiken om
positieve groepsvorming te bevorderen bij de leerlingen?
· Groepswerk: Met groepswerk verdeelt de leerkracht de klas in groepjes en moeten de groepjes samenwerken rond een bepaald thema. Door samenwerking kan er positieve groepsvorming gestimuleerd worden.
· De haas en de schildpad: Wanneer je leerlingen hebt die niet zo goed kunnen volgen met de leerstof (schildpad) en je hebt leerlingen die de leerstof volledig begrijpen (haas), laat je de hazen de leerstof uitleggen aan de schildpadden. Hierdoor werken leerlingen, die duidelijk van elkaar verschillen, samen en de schildpad apprecieert datgene wat de haas voor hem doet. De haas daarentegen leert de leerstof in eigen woorden te verwoorden en uit te leggen. Ook hij apprecieert dit want hij mag laten zien dat hij ergens goed in is. En het gebeurt zeker dat de hazen ook wel eens schildpad zijn en de schildpadden hazen zijn. Iedere leerling heeft zijn eigen kwaliteiten die je als leerkracht onvoorwaardelijk accepteert!
· ...
Besluit:
Groepsvorming op schoolniveau en op leerkrachtniveau sluit heel nauw bij elkaar aan. Hiermee wordt er bedoeld dat als de groepsvorming op schoolniveau niet goed is, er een grote kans is dat de leerkracht zich niet goed in de school voelt en zich niet ten volle gaat geven in een klas. Hierdoor beperk je meteen ook de groepsvorming op klasniveau.
Wat ook belangrijk is:
Als een school niet openstaat voor groepsvorming, dan ga je merken dat er meteen een minder groepsbevorderende sfeer in die school hangt want alles staat dan, bij wijze van spreke, in teken van leerstof en de leerlingen die samen een klas vormen worden vergeten!
De voorbeelden die telkens zijn aangehaald op deze twee niveaus, zijn voorbeelden die in scholen effectief aan bod zijn gekomen.
Scholen die de voorbeelden reeds toepassen:
3. Positieve Groepsvorming op klasniveau
Waarom bekijken we positieve groepsvorming op dit niveau?
Eigenlijk is het antwoord hierop heel eenvoudig. Wanneer leerlingen zich goed voelen in de groep, zullen ze meer zichzelf kunnen zijn. Dit heeft tot gevolg dat dit een positieve weerslag geeft op hun gedrag en hun prestaties. Bovendien zullen problemen sneller gesignaleerd worden, wanneer een klas een hechte groep vormt. Het welbevinden en de betrokkenheid van alle leerlingen komt hiermee ten goede. Een groep die geen veiligheid en vertrouwen biedt, zal minder open staan om samen te leren.
Hoe werken aan positieve groepsvorming in de klas? Werken aan positieve groepsvorming kan doorheen het hele schooljaar. Het kan tijdens leefsleutels, uitstappen met de hele klas, maar het kan ook gewoon in een klein hoekje zitten tijdens de lessen. Dikwijls zullen leerlingen op het moment zelf niet doorhebben dat ze aan groepsvorming doen, maar ze zullen achteraf aan den lijve ondervinden dat ze een hechtere groep vormen.
Het is belangrijk dat men in het begin van het schooljaar tijd neemt om elkaar beter te leren kennen zodat leerlingen naar elkaar toegroeien en dat er een gevoel van veiligheid ontstaat. Maar er moeten ook afspraken en regels zijn die de veiligheid ondersteunen.
Het is dan ook belangrijk dat er goede communicatie is binnen een groep. Zo wordt een open sfeer gecreëerd en leerlingen accepteren zichzelf in relatie tot anderen.
Leerkrachten spelen in dit alles een belangrijke rol. Ze scheppen mee een veilige omgeving waarin leerlingen zich thuis voelen en zich durven uit.
Op welke manieren
kan je op klasniveau aan positieve groepsvorming werken?
Tijdens de lessen leefsleutels kan er in kleine stapjes heel veel gerealiseerd worden. In het eerste thema: ‘Mijn klas, een uitdaging’ worden concrete lessen uitgewerkt die leiden tot een positieve groepsvorming. In de eerste lessen proberen de leerlingen een antwoord te vinden op de vraag: Wie ben jij? De bedoeling hiervan is om elkaar beter te leren kennen. Ze willen luisteren naar wat anderen over zichzelf te vertellen hebben, leerlingen durven over zichzelf iets vertellen. Bovendien zien leerlingen verschillen en gelijkenissen tussen elkaar. Tijdens de tweede les ‘Ik voel me goed’ maken de leerlingen afspraken in de klas waarbinnen ze zichzelf veilig kunnen voelen.
Hoe beter je iemand kent, hoe veiliger je jezelf voelt in de groep. Doordat de anderen je beter kennen, kunnen ze ook meer positieve dingen over jou vertellen.
Tijdens de tweede les ‘Ik voel me goed’ maken de leerlingen afspraken in de klas waarbinnen ze zichzelf veilig kunnen voelen. De leerlingen maken afspraken die bijdragen tot een goede sfeer in de klas. Ze tonen zich bovendien bereid om zich aan de gemaakte afspraken te houden.
Tijdens de derde les ‘mijn schatkist’ nemen de leerlingen een voorwerp mee en zijn ze bereid om iets te vertellen over zichzelf. Ze tonen respect voor de voorwerpen en de verhalen van anderen. Belangrijk hierbij is het recht van de leerlingen om te passen. Het is belangrijk dat leerlingen alleen vertellen wat ze echt willen delen met de rest van de groep. Anders valt de sfeer van vertrouwen helemaal weg.
Tijdens de vierde les ‘Sleutels om goed te luisteren’ oefenen leerlingen zich in het echt luisteren. Ze ervaren dat goed luisteren de communicatie verbetert. Tijdens les vijf oefeningen ze zich in de wisselwerking tussen spreken en luisteren. Tijdens de zesde les ligt de nadruk om het kunnen geven van vriendelijke opmerkingen aan klasgenoten. Het zelfvertrouwen van leerlingen kan immers stijgen wanneer ze regelmatig van elkaar een positieve opmerking krijgen. In les zeven leren de jongeren om meer te spreken over hun binnenkant en om zo tot betere communicatie te komen.
Na deze lessenreeks kennen de leerlingen elkaar al veel beter. Ze hebben geoefend in goede communicatie en dit alles zal de positieve groepssfeer bevorderen. Het is dan wel nodig dat de klasgroep dit toepast tijdens de hele schooltijd en niet alleen tijdens de lessen leefsleutels.
Niet alleen tijdens de lessen leefsleutels kan positieve groepsvorming bevorderd worden.
Wanneer leerlingen samen op stap gaan, kan je hen één gezamenlijke opdracht geven die ze alleen tot een goed einde kunnen brengen als ze in groep samenwerken. Alle soorten groepswerken zijn dus meer dan welkom om de sfeer in de klas te bevorderen. Zowel coöperatief, parallel als een klassiek groepswerk kunnen gebruikt worden in alle vakken. Coöperatief groepswerk heeft het voordeel dat de leerlingen experts zijn in hun deeltje. De anderen kunnen alleen maar begrijpen en leren als de experts alles goed uitleggen en goed beluisterd worden. Dit heeft als voordeel dat minder mondige leerlingen ook de kans krijgen om hun stem te laten horen, want iedereen moet zijn geziene kennis met de anderen delen. Groepswerk kan echter alleen vlot verlopen als de leerlingen zichzelf bij elkaar kunnen zijn. De lessen leefsleutels zijn in dit kader dan ook erg nuttig.
Tijdens de lessen is het belangrijk om leerlingen dingen aan elkaar te leren. Je zet leerlingen bij elkaar die elkaar kunnen helpen. Je laat ze leerstof aan elkaar uitleggen. De minder slimme leerlingen krijgen hulp van de anderen. Zo ondervinden ze dat ze voor elkaar heel wat kunnen betekenen.
Je laat de leerlingen zelf een stukje van de les brengen. Je geeft hen tijdens de les in groepjes van vier à vijf leerlingen een opdracht bv. geschiedenis: Iedereen bereidt in groepjes een Griekse God voor. Ze zoeken samen dingen op Internet en in boeken. Ze maken een schriftelijke versie en brengen dit op een originele manier voor de klas. Het is aan de leerkracht om te kijken of de leerlingen hun sociale vaardigheden benutten. Zo nodig kan de leerkracht bijsturen. In het begin van de taak moeten de leerlingen op een papier de taken verdelen onder de groepsleden. Zo wordt iedereen zijn verantwoordelijkheid duidelijk. Zo heeft iedereen een taak en kan het resultaat alleen positief zijn als iedereen zijn taak naar behoren uitvoert.
Daguitstappen met de hele groep stimuleren de positieve groepsvorming ook. De leerlingen zien elkaar in een andere context, namelijk een buitenschoolse context. Meestal gaat het er dan een stuk luchtiger aan toe en zijn de leerlingen meer zichzelf. Een dag naar de zoo voor biologie met groepsopdrachten, een historisch park bezoeken met de hele klas, samen geld inzamelen voor 11 11 11, een teambuildingsdag waarop ze leren samenwerken. Het zijn allemaal dingen die de groepsvorming ten goede komen. Door al deze dingen leren ze hun goede en zwakke kanten kennen en als de groep goed functioneert zal de groep de zwakke kanten proberen om te buigen naar goede.
Alle leerlingen zitten in een kring. De leerkracht start de oefening door zelf zijn naam te zeggen, iets over zijn hobby’s te vertellen en iets leuks dat hij meemaakte tijdens de vakantie. De leerlingen krijgen even de tijd om over dezelfde onderwerpen na te denken. Dan werp je een bal naar één van de leerlingen. Deze vertelt iets over zichzelf en gooit de bal naar een volgende leerling. Zo wordt de vraag voor de hele groep gesteld. Nadien kan je de oefening in de tegenovergestelde richting doen. Gooi de bal terug naar de leerling die laatst aan bod kwam en herhaal wat die vertelde. Deze leerling herhaalt het verhaal van de leerling van wie hij in de vorige ronde de bal kreeg. Zo gaat het verder tot de leerkracht terug de bal heeft.
Doelstellingen:
De leerlingen schrijven een zinnetje op dat hen typeert. Daarna probeert de hele klas samen bij elke beschrijving een naam van een klasgenootje te plaatsen. Er mogen geen twee dezelfde namen voorkomen.
Doestellingen:
De leerlingen gaan elkaar per twee interviewen aan de hand van vragen die ze zelf verzinnen. Hoe de groepen verdelen? De leerlingen lopen door elkaar. Als je een bepaalde eigenschap noemt, gaan ze zich zo snel mogelijk groeperen . Bv Ga in groepjes staan volgens je lievelingssmaak van ijsjes. Je herhaalt deze oefening met een aantal vragen. Bij de laatste eigenschap vraag je om per twee te gaan staan.
Als de koppels zijn gevormd, zoekt iedereen een rustig plekje uit om de interviews af te nemen. De antwoorden kunnen kort genoteerd worden. Nadien mag iedereen zijn partner voorstellen aan de hele klasgroep. De interviewer staat achter zijn klasgenoot en stel hem voor in de ik-vorm. Daarna worden de rollen omgekeerd.
Doelstellingen:
Vraag de leerlingen een foto mee te brengen van toen ze baby, kleuter of peuter waren. Hang deze foto’s op en laat de hele klas raden wie wie is. Het raden moet door de hele klas samen gedaan worden. Wanneer er iemand ‘ontmaskerd’ is, mag die een anekdote vertellen die bij de foto hoort of er wordt verteld in welke omstandigheden de foto werd genomen. De foto’s kunnen ook dienen om een figuur van de week uit te kiezen. Deze figuur krijgt dan de hele week een bepaalde verantwoordelijkheid bv. Het bord afvegen. Elke week wordt er een nieuwe figuur van de week gekozen. Een figuur van de week invoeren zorgt ervoor dat iedereen de nodige aandacht krijgt. Een figuur van de week leidt niet noodzakelijk tot positieve groepsvorming maar het spelletje met de foto’s zorgt ervoor dat de leerlingen samen leren zoeken naar een oplossing voor een probleem.
Doelstellingen:
Verdeel de klas in groepjes van 3 à 4 personen. Elk groepje krijgt twee grote vellen papier en brengt met een dikke stift de omtrek van één van de groepsleden aan. Bovenaan vel 1 schrijven ze ‘Op m’n gemak’, op vel 2 ‘Niet op m’n gemak’. De leerlingen praten enkele minuten over situaties en momenten waardoor ze zich bij iemand al dan niet op hun gemak voelen, waardoor ze het gevoel krijgen dat ze iemand iets kunnen toevertrouwen. Ondertussen noteren ze de elementen kort binnen de twee getekende figuren.
Nadien worden de flappen van de verschillende groepen aan elkaar voorgesteld. Uit de gegevens van de verschillende flappen, worden een tiental afspraken afgeleid. Uit dit lijstje selecteer je samen met de leerlingen een drietal afspraken, die ze willen naleven. Dit kan je doen door een stemsysteem.
Als de leerlingen de afspraken mee bepalen, zullen ze sneller gemotiveerd zijn om ze na te leven. Je kan ook samen op zoek gaan naar sancties voor niet –naleving. Je kan de drie afspraken op een flap in de klas omhoog hangen of je kan de leerlingen een bladwijzer laten maken waarop de drie afspraken staan. Er kan doorheen het hele schooljaar naar de bladwijzer verwezen worden. Tijdens de verschillende klasgesprekken kan er verwezen worden naar de gemaakte afspraken.
Doelstellingen:
hier rekening mee.
De leerlingen zitten in een kring. Door snel na elkaar op te staan en weer te gaan zitten, imiteren de leerlingen een golf . De richting kan veranderen, je kan telkens een leerling overslaan. Dan kan je aan de leerlingen vragen: Wat is het verschil tussen een afspraak en een regel? Weke regels werden er gegeven voor het spel?
Welke afspraken werden gemaakt om het spel vlotter te laten verlopen.
Doelstellingen:
De leerlingen staan in een kring en stappen naar elkaar toe. Iedereen neemt twee handen van twee anderen vast; opdracht: probeer uit de knoop te geraken zonder de handen los te laten en vorm opnieuw één of meerdere kringen.
Dan reflectie: welke regels werden er opgegeven? Werden er afspraken gemaakt? Wie nam de leiding? Hoe is de samenwerking verlopen?
Doelstellingen:
Een tiental leerlingen gaan volgens huisnummer op een rij staan. Trek met krijt of tape een streep op de grond rond de groep. Opdracht: in omgekeerde volgorde volgens huisnummer gaan staan zonder uit de afgebakende zone te komen.
Reflectie: Was er samenwerking en hoe verliep ze? Welke waren de regels vooraf? Zijn er afspraken gemaakt?
Doelstellingen:
De leerlingen krijgen voor de les de opdracht om drie dingen te zeggen over zichzelf, dingen die voor hen belangrijk zijn. Het mogen voorwerpen, gedichten, symbolen zijn. Deze persoonlijke symbolen kunnen in een soort schatkist bewaard worden: een versierde doos. De leerlingen tonen om de beurt wat er in hun schatkist zit. Daarbij vertellen ze wat de voorwerpen voor hen betekenen. Om het ijs te breken kan je als leerkracht zelf starten met je eigen schatkist. Iedereen krijgt een beperkte verteltijd om de aandacht van de klas vast te houden. Je kan de leerlingen aanmoedigen om vragen te stellen, tracht dit wel te beperken. Zeg hen ook dat het niet zozeer gaat om wat er in de schatkist zit, maar wel om wat er in henzelf zit. Stimuleer een sfeer van wederzijds vertrouwen en respect door zelf goed te luisteren en waarderende en ondersteunende opmerkingen te maken. Hier geldt ook weer dat leerlingen kunnen passen. Soms is een leerling nog niet klaar om iets te vertellen, dan is het goed om op een moment te wachten waarop hij wel klaar is.
Reflectie met de leerlingen: Hoe vond je het om aan de klas te tonen wat in je schatkist zit? Wat vond je ervan toen de anderen lieten zien wat er in hun schatkist zat? Wat kwam je aan de weet over de anderen? Waarover was je verbaasd? Wat zijn overeenkomsten? Verschillen? Wat vond je daarvan?
Doelstellingen:
Iedereen schrijft drie waarheden en een gefantaseerd gegeven over zichzelf op een post-itje. Het zouden dingen moeten zijn die de leerlingen nog niet van elkaar weten. De post-itjes worden gedurende enkele dagen tegen de muur gehangen. De leerlingen kunnen tussendoor streepjes zetten bij de items van anderen waarvan ze denken dat ze gefantaseerd zijn. De leerlingen kunnen proberen de waarheid te weten te komen door elkaar te interviewen.
Doelstelling:
Een vrijwilliger bekijkt een foto of een prent en geeft zijn klasgenoten een gedetailleerde beschrijving van wat hij ziet. Hij geeft ook plaatsaanduidingen van wat hij ziet bv. In de rechterhoek zie ik een boom. Nadien vraag je de leerlingen een tekening te maken volgens de beschrijving. Reflectie: Wat is het resultaat? Wat is er opgevallen? Hoe komt dit? Hoe goed luisteren we naar elkaar? Gebeurt het soms dat we niet naar elkaar luisteren? Hoe merk je dat? Hoe voel je je als iemand niet naar je luistert?
Doelstelling:
De leerlingen vormen een binnenkring en een buitenkring met evenveel leerlingen. Groepsverdeling: vraag de leerlingen om in een kring te gaan staan volgens huisnummer. Tel dan af met 1 2, 1 2. De nummers 1 vormen de binnenkring en de nummers twee de buitenkring. De leerlingen van de buitenkring lopen in wijzerszin rond tot een bepaald signaal. De leerlingen van de binnenkring vertellen gedurende één minuut, een verhaal aan hun partners. De leerlingen van de buitenkring proberen op alle mogelijke manieren hun best te doen om niet te luisteren en dit op non-verbale en verbale wijze. Daarna worden de rollen omgekeerd.
Doelstelling:
luistert
Elke leerling krijgt een kaartje met een opdracht. Er zijn vijf verschillende opdrachten. De leerlingen lopen door elkaar en voeren hun opdracht uit; op die manier proberen ze een groepje samen te stellen van vijf leerlingen met een verschillende rol. Als de verschillende groepjes zijn gevormd wordt het rollenspel nog enkele minuutjes voorgezet.
De opdrachten: vertel de anderen iets over je laatste vakantie, luister goed naar wat de verteller te zeggen heeft en laat dit ook merken, luister goed naar de verteller, maar onderbreek hem regelmatig door te zeggen “ik heb ook zoiets meegemaakt!”, geef ongevraagd je commentaar en mening, zonder echt goed te luisteren, je observeert het hele gebeuren. Reflectie: Hoe was het voor de verteller? Aan wie had je het meest? Aan wie had je het minst? Wat vond je het vervelendst? Wat vond je het leukst? Hoe was het voor de luisteraar? De onderbreker? Hoe kan je tonen dat je goed aan het luisteren bent? Hoe merkt de ander dit?
Doelstelling:
Hou met de leerlingen een kringgesprek rond de vraag: ‘Hoe zeg je iemand wat je stoort’? Mogelijke vragen: Wat zeg je tegen een vriend die je telkens onderbreekt in een gesprek? Wat zeg je als iemand voortdurend vervelende opmerkingen maakt? Wat zeg je als een klasgenoot nooit in orde is en altijd jouw spullen vraagt?
Op basis van deze vragen, ga je samen met de klas op zoek naar spreeksleutels: zeg duidelijk wat je bedoelt, geef voldoende informatie, laat de anderen uitspreken, vraag het woord/trek de aandacht als je iets wil zeggen, vraag uitleg wanneer je iets niet begrijpt, kijk naar de luisteraars, praat niet te snel, wees jezelf en spreek voor jezelf; ik vind …, zeg wat je stoort en begin met : Ik vind het vervelend als…
Daarna wordt er reflectie gedaan met de groep: Hoe voelt het als je bruusk te horen krijgt ‘ Ik ben aan het spreken’! Of ‘zwijg nu eens’. Je merkt dat iemand op zijn kop laat zitten en zich laat overdonderen door iemand. Wat kun je doen om zo iemand te helpen? Met welke spreeksleutels heb jij geen moeite? Met welke wel? Wat vind je overdreven? Waarom?
Waarom is het belangrijk je goed uit te drukken? Welke invloed heeft de manier om iets te zeggen op het zelfvertrouwen van anderen? Welke afspraken kunnen we opnieuw bekijken of aanpassen?
Doelstelling:
Op het bord hangt een groot vel papier. De leerlingen schrijven om beurt voorbeelden op van kwetsende opmerkingen, die jongeren wel eens naar elkaar toe maken. Ga samen met de leerlingen kort in op de vraag welke invloed zulke opmerkingen kunnen hebben op je gevoel, en wat voor gevolgen dit kan hebben voor de sfeer in de klas. Nadien tekenen de leerlingen de omtrek van hun voetafdruk en knippen die uit. Hierop schrijven ze vriendelijke opmerkingen die ze graag horen of zelf ooit kregen. Om de beurt komen de leerlingen naar het bord en plakken hun voetafdrukken over de kwetsende opmerkingen heen.
Doestelling:
Iedereen trekt een kaartje met daarop de naam van een medeleerling. De leerlingen tekenen een knipoog. Ze schrijven er een boodschap in voor de leerling die op het kaartje staat. Zodra iedereen kaartjes heeft, worden de knipoogjes persoonlijk afgegeven. De bedoeling is ook om de leerlingen te stimuleren om dit op eigen initiatief in de loop van het schooljaar verder te maken en te gebruiken. Knipoogjes kunnen ook als verrassing in een jas of boekentas worden gedeponeerd. Leg er wel de nadruk op dat knipoogjes altijd een positieve boodschap moeten bevatten. Variant: heel veel leerlingen hebben de laatste tijd al een GSM. Misschien kunnen ze wel een knipoogsms’je sturen na de schooluren. Hierbij kan je afspreken dat de boodschap steeds voorafgaat door het woord knipoog. Natuurlijk moet je er rekening mee houden dat niet elke leerling een GSM heeft. Indien dit het geval is, kan dit spel niet doorgaan. Iedereen moet immers betrokken worden.
Doelstelling:
elkaar
De groep wordt verdeeld in vier groepen. Vooraan staan vier of vijf gesloten zakken met allerlei voorwerpen in. In één zak zit vb. een oude creditkaart, een lege portefeuille, een balpen, een GSM. In een andere zak zit een agenda, een knuffel enz. Met deze voorwerpen moet iedere groep een sketch maken. Ze krijgen voorbereidingstijd. Daarna wordt er een reflectie gedaan: Was dit een leuke activiteit? Zo ja, waarom en zo neen, waarom niet? Hoe hebben jullie dit als groep aangepakt? Wat kan je over de samenwerking zeggen? Door deze activiteit leren de jongeren iedereen te betrekken bij een activiteit, werken ze samen en maken ze plezier.
Doelstelling:
samenwerking
Iedereen van de klas krijgt een kaartje. Iedereen schrijft op het kaartje een vraag die ze aan een andere leerling van de klas zouden willen stellen. Vb Waar zou je eens graag op vakantie gaan? Wie zou je meenemen naar een onbewoond eiland? De leerlingen krijgen even tijd om hierover na te denken. Dan lopen ze kris kras door elkaar terwijl muziek zachtjes speelt. Op het moment dat de muziek stopt groeten zij diegene die het dichtst bij hen staat en zeggen:
‘Leuk je te ontmoeten en ze stellen de vraag op hun kaartje’. De andere antwoordt hierop en doet dan hetzelfde. Als de muziek terug begint, wordt er weer verder gewandeld.
Doelstelling:
Besluit
Uit deze taak kunnen wij
besluiten dat het voor scholen toch wel van belang is dat er gewerkt wordt aan
positieve groepsvorming. De hele school moet erachter staan, dus er moet
gewerkt worden op drie niveaus. Zowel de school, de leerkrachten als klassen
moeten werken aan positieve groepsvorming. Het is een affectief doel dat in
vele scholen nogal eens vergeten wordt. Het is vandaag de dag presteren, punten
en beter zijn dan de andere dat telt. Laat leerlingen ook voelen dat er geleefd
mag worden op school. Voor jongeren is het gewoon belangrijk dat ze zich thuis
voelen in een groep en op elkaar kunnen rekenen. Zij kunnen leren van door en
met elkaar. Leren omgaan met elkaars gebreken en talenten en er respect voor
hebben. Laten we dus allemaal de handen uit de mouwen steken en er werk van
maken.
Resultaten van het onderzoek[1]
:
1.
Algemene
bevindingen van de leerlingen
De
leerlingen zijn zich ervan bewust dat er vele groepen bestaan binnen het
schoolgebeuren. Ze geven ook aan dat groepen belangrijk zijn voor hun
welbevinden en de sfeer op school. Groepen hebben zowel positieve als negatieve
effecten op mensen, zeggen de jongeren. Wat opvalt is, dat jongeren best wel
zicht hebben op wat scholen zouden kunnen doen om positieve groepsvorming te
stimuleren en negatieve effecten van groepen te vermijden.
2.
Wat
vinden leerlingen belangrijk binnen een groep?
3.
Wat
zijn volgens jongeren de negatieve effecten van groepsvorming?
4.
Wat
kan een school volgens hen doen aan positieve groepsvorming?
a.
Actief
ingrijpen bij problemen tussen groepen:
§
Straffen
die helpen
§
Er
iets aan doen
§
Leerlingen
niet het zelf laten uitzoeken
§
Problemen
niet negeren
§
Als
een team problemen gezamenlijk aanpakken
§
Leerlingen
met elkaar laten praten
b.
De
school mag negatieve groepsvorming niet zelf in de hand werken:
§
Voldoende
contact met leerlingen hebben
§
Neutraal
zijn
§
Meer
dan alleen klassikaal lesgeven
§
Niet
discrimineren
§
Genoeg
luisteren naar leerlingen
c.
De
school moet gezamenlijke activiteiten stimuleren
§
Sporten,
activiteiten, projecten, reizen, …
§
Communicatie
tussen de groepen bevorderen
d.
Het
onderwijsprogramma moet aantrekkelijk zijn:
§
Elkaar
meer kunnen helpen in de les
§
Meer
samenwerkingsopdrachten
§
Meer
groepswerken binnen de les
§
Van
elkaars talenten leren gebruik maken
§
Meer
variatie in werkvormen
§
Meer
leraren die je vaker per week ziet
§
Minder
doceren
Bibliografie:
Alblas, G., groepsprocessen, Bohn Stafen van Loghtum, 1997
Wie deed wat?
We zijn eerst samen aan tafel gaan zitten om dit groepswerk te bespreken. Iedereen heeft zijn ideeën kunnen zeggen. We wilden dat iedereen zijn zegje kon doen en dat iedereen akkoord was, anders is het geen groepswerk. De groep moet weten wat iedereen doet.
Daarna hebben we in grote lijnen op papier gezet wat we wilden bereiken en hebben we de hoofdstukjes ingedeeld, waar we het over wilden hebben. Daarna hebben we dit alles op papiertjes gezet en heeft iedereen een papiertje getrokken.
Anneleen: inleiding, onderzoek, alles samenbrengen, nakijken, lay-out, powerpoint.
Kim en Marjolein: niveaus leerkracht, klas, school met voorbeelden.